Indeplaatsstelling – bedrijfsruimte

Als een huurder van bedrijfsruimte zijn bedrijf wil verkopen en een nieuwe huurder voorstelt, hoeft een verhuurder hier niet mee akkoord te gaan.  Indien de verhuurder zijn medewerking echter weigert op onredelijke gronden, dan kan de huurder aan de rechter akkoord hiervoor vragen. Iedere huurder van een middenstandsbedrijfsruimte heeft namelijk het recht van indeplaatsstelling. Als in een huurovereenkomst opgenomen is dat een huurder dit recht niet heeft, dan kan de huurder dit beding vernietigen.

De nieuwe huurder treedt in de plaats van de oude huurder. Dat betekent dat de huurprijs en alle andere zaken opgenomen in het huurcontract hetzelfde blijven.

De verhuurder hoeft echter niet akkoord te gaan met een indeplaatsstelling als er niet genoeg waarborg is dat de nieuwe huurder de huur kan (blijven) betalen. Dit is voor de rechter een verplichte afwijzingsgrond. Verder moet de nieuwe huurder het bedrijf van de oude huurder ook echt voortzetten en geen ander bedrijf beginnen in het gehuurde.

Als de zaak aan de rechter voorgelegd wordt, kan deze voorwaarden verbinden aan de toewijzing van de indeplaatsstelling. Als aan deze voorwaarden niet voldaan wordt, is er ook geen machtiging voor de oude huurder om een nieuwe in zijn plaats te stellen. Ook kan de rechter een last opleggen. Dit tast de machtiging op zichzelf niet aan, maar kan een extra zekerheid zijn voor de verhuurder zoals een bankgarantie of een borgstelling.